
“Ben je bekend met de werking van dit medicijn?”
Het antwoord op die vraag stond niet op mijn schoenen, maar toch bleef mijn blik naar beneden gericht. Ik knikte alleen en humde. Ik deed nog een poging om de mevrouw van de drogisterij aan te kijken, maar onze ogen kruisten elkaar slechts een fractie van een milliseconde. Wat zou ze nu denken? ‘Daar heb je weer zo’n meisje dat onvoorzichtig is geweest?‘ Of, ‘weet ze dan niet van het bestaan van voorbehoedsmiddelen?‘ Ik begreep heus wel dat ze de Morning-After-Pil hier waarschijnlijk dagelijks meerdere malen verkochten, maar toch kon ik niet voorkomen dat ik rode vlekken in mijn hals kreeg.
Mijn telefoon maakte een luid ‘ping’-geluid om aan te duiden dat de transactie gelukt was. Ik stak het doosje zo snel mogelijk in de zak van mijn jas en snelde naar buiten.
Terwijl ik over de Hoofdweg fietste, probeerde ik me te herinneren wat er was gebeurd. Of eigenlijk, ik probeerde te begrijpen wat er was gebeurd. En of dat wat ik dacht dat was gebeurd ook wel echt had plaatsgevonden?
Gisteravond was ik op een feestje, zie je. Een nogal saai feestje. Het is eigenlijk een schande dat ze zo’n bijeenkomst een feestje noemen. Mensen die in een klein kringetje over hun werk praten, is niet bepaalt mijn definitie van ‘feest’. Ik verveelde me kapot. Ik was al bij verschillende groepjes aangesloten in de ijdele hoop dat er misschien wat te lachen viel. Maar helaas. Op een gegeven moment betrapte ik mezelf er zelfs op dat ik voor de boekkast stond, mijn hoofd licht opzij, en dat ik net deed of ik vol interesse de titels stond te bewonderen. Vraag me niet welke boeken er stonden. Ik zou het echt niet weten. Niet dat ik het vergeten ben. Nee, ik deed gewoon alsof ik aan het lezen was.
En toen kwam hij naast me staan. Met een flesje bier in de hand en zijn hoofd in dezelfde hoek gebogen als dat van mij.
“Staat er wat bij? Iets dat ik moet lezen?”
Door hem alleen vanuit mijn ooghoeken te bekijken, hoopte ik dat ik hem misschien kon negeren. Dat ik net kon doen alsof ik hem niet had gehoord. Hij was ongeveer net zo oud als ik, maar toch had ik het gevoel dat hij veel ouder was. Hij droeg een zwarte turtleneck op een zwarte pantalon.
“Henri. Aangenaam. En jij bent?” De jongen stak zijn hand uit. Met enige argwaan nam ik die aan. Hij praatte alsof hij rechtstreeks uit een Polygoon-journaal was gekropen.
“Elizabet, maar vrienden noemen we Liz”, zei ik en ik schudde kort zijn hand. Ik keek even om me heen, maar niemand leek acht op ons te slaan. Henri bekeek me van top tot teen.
“Zullen we ergens anders heen gaan?”
Henri’s vrijpostigheid triggerde me. Ik kon wel wat avontuur gebruiken. En voor ik er goed en wel over na had gedacht, hoorde ik mezelf zeggen dat ik alleen mijn jas nog even moest pakken.
-.-.-
Gillend van het lachen rende ik achter Henri aan. Mijn hand in de zijne. We renden alsof we zojuist iets hadden gestolen en probeerden te ontkomen aan een boze winkelier die ons met een bezem achternazat. Het sloeg nergens op, maar ik voelde me stout omdat we zomaar waren weggelopen van dat feest-dat-eigenlijk-geen-feest-genoemd-mag-worden.
Ik had ook totaal niet opgelet welke kant we waren uitgelopen. Alles was een waas. Plotseling hield Henri stil en hij nam me in zijn armen. We gierden het uit en hadden lol om niks.
“Kom”, zei Henri en hij trok me weer mee aan mijn hand. Er was een grote gietijzeren poort met sierlijke krullen en bovenop een schedel, een zeis en een naar beneden gerichte fakkel, die ik door de ingevallen nacht maar net kon onderscheiden. Onze voeten maakten knisperende geluiden in het grindpad onder de bomen. We liepen langs een groen-geverfd dienstgebouwtje langs sobere oude grafstenen.

De begraafplaats lag midden in het centrum, maar toch heerste hier een serene rust. De geluiden van de stad verstomden en ik voelde me volkomen veilig in de armen van Henri. Hij zoende me en ik zoende hem terug.
Ik heb werkelijk geen idee wat me bezielde. Het was totaal atypisch voor me om met een volstrekt vreemde mee te gaan. Laat staan dat ik me door hem zou laten zoenen. Op een begraafplaats notabene. Midden in de nacht. En toch voelde het goed. Ik smolt haast in zijn allesverzengende zoen en zijn handen voelde warm door de stof van mijn bloes. Onbeschaamd kneep hij zacht in mijn tepels, die hard waren geworden van zijn aanraking.
“Henri, wacht”, zei ik nog, maar zijn lippen smoorden mijn woorden en verdreven mijn gedachten. Nog nooit had ik een jongen zo gewild en daarom stribbelde ik ook niet tegen toen zijn hand onder mijn rokje ging, op zoek naar mijn gewillige vochtigheid. Alle remmen liet ik varen en ik reed gewillig tegen zijn vaardige vingers.
Elke keer als ik iets wilde zeggen, kuste Henri mijn woorden weg. Ik wilde zeggen dat ik nog maagd was, dat er niets was dat ik liever zou willen en dat ik wilde dat hij me nam. Hier. Nu. En Henri las mijn gedachten. Hij vleide me neer op het harde steen van een graf, deed mijn slipje opzij en opende zijn broek.
Daar, op dat graf, verloor ik gisteren mijn maagdelijkheid aan Henri. De mysterieuze, wijze, leuke, knappe Henri. Ik ontving zijn harde mannelijkheid met meer gemak dan ik had durven denken en stootte mee op zijn ritme. Dit was beter dan wanneer ik het met mijn eigen vingers deed, of wanneer ik op ‘Joost’ (mijn teddybeer) reed. Het was intiemer. Warmer. Geiler.
En ik kwam klaar. Ik geloof niet dat ik ooit zo lekker was klaargekomen. Terwijl ik nog lag na te schokken stootte Henri nog een paar keer ongecontroleerd in me, tot hij zijn lading in mij verloor.
Henri was een heer. Hij nam me in zijn armen en streelde me door mijn haar. En hij sprak lieve woordjes. De nacht was donker en in een vaag maanlicht zag ik zijn donkere ogen glinsteren. Plots ging Henri rechtop zitten. Zijn hand graaide diep in zijn zakken en hij haalde er twee snoepjes uit.
“Trick or treat!?”, lachte Henri. Zonder iets te zeggen pakte ik lachend een snoepje.
-.-.-
En dat is alles dat ik nog weet van gisteravond. Het eerstvolgende dat ik me herinner is dat ik werd wakker gemaakt door een vrouw. Ze was denk ik minstens 30 jaar ouder dan ik. Ze keek me aan alsof het geen verrassing was dat ik lag te slapen op een grafsteen. Ze zuchtte slechts.
“Sorry, oh, sorrysorrysorry.” Meer kon ik niet uitbrengen.
“Het geeft niet liefje”, zei de vrouw. “Ik ben het inmiddels wel gewend.” De vrouw hielp me overeind. “Het is als een hele trage stoet die al jaren aan me voorbijtrekt. Of nee, eerder een eeuwigdurende adventskalender. Elk jaar is er weer een cadeautje. Precies hier. Precies op dezelfde dag.”
Ik fatsoeneerde mijn kleding. “Ik begrijp het niet”, zei ik terwijl de vrouw mijn handen vastpakte.
“Het was 1990 toen Henri en ik voor het eerst … En ook voor het laatst. We zouden gaan trouwen, maar hij stierf de dag nadat we het voor het eerst hadden gedaan. En nu, elk jaar sinds zijn dood, kom ik naar zijn graf. En elk jaar tref ik er weer een jong meisje. Zoals jij. Een meisje die tot de avond ervoor maagd was. Het is zijn morbide manier om te laten weten dat hij geen afscheid kan nemen van de levenden. En misschien ook niet van mij. Het is die laatste gedachte die me troost.”
De vrouw knikte naar de grafsteen waarop ik had liggen slapen. Er stond ‘Henri Mathijssen 1972 – 1990’. En ik voelde alleen mijn slipje dat kleverig en nat aanvoelde.
Dit verhaal is geschreven voor Erotica Fest #47 en Pittig Proza #34.

One thought on “De maagdengift – voor NBRplaza’s Erotica Fest #47: Halloween”