New York, oktober 2028
Twee maanden was het sinds ik voor het laatst een levende gezien of gesproken had. Ongeveer twee, althans. Ik begon de tel van de dagen wat kwijt te raken nu er eigenlijk geen onderscheid meer was tussen week en weekend en de meeste dagen in een trage, eentonige waas voorbij gleden.
Het was in de verzengende junimaand van 2028 dat het virus als een bosbrand over de aarde was getrokken. Social media stonden er eerst nog vol van: virus E32H1, in de volksmond ook wel pest 3.0 genoemd. Het verloop was grillig maar onverminderd dodelijk. Op Twitter en andere platforms werden aanvankelijk veelvuldig foto’s gedeeld van ledematen die eerst gingen ontsteken, toen zwart werden en uiteindelijk afbrokkelden met de onvermijdelijke dood tot gevolg. Naarmate de weken verstreken, kwam er minder berichten, minder gruwelijke foto’s. Niet omdat het gelukt was een vaccin tegen het virus te produceren, maar simpelweg omdat er niet veel mensen overbleven om berichten te
posten.
Ik mocht mezelf kennelijk een ‘gelukkig’ wonder der natuur prijzen. Toen het virus zich half juni in mij huisde, en ik mij al verzoend had met mijn lot, begon ik na een paar dagen geheel tegen de verwachting in te herstellen. De koorts en pijn verdwenen. Ik kon weer opstaan. Ik was de pink en ringvinger van mijn linkerhand kwijt, maar daar bleef het dan ook bij. Helaas had de rest van de bevolking niet zo veel geluk, voor zover je daar in deze situatie nog van kon spreken. Vrienden, bekenden, collega’s… Binnen een maand was de bevolking van New York gedecimeerd. Nog een maand was voorbij gegaan tot ik geen levende ziel meer tegen kwam in de miljoenenstad die ik sinds een paar jaar de mijne noemde. Hoe het er in de rest van de wereld aan toe ging? Niet veel beter, mocht ik de laatste berichten geloven die ik nog online had kunnen opvangen. Maar dat was inmiddels al weer meer dan twee maanden geleden, voordat de elektriciteit definitief was uitgevallen. Ik mocht nog van geluk spreken dat de ziekte in ieder geval zo’n traag (dagen, geen uren) verloop had dat de meeste mensen binnenshuis stierven, waardoor de stank van ontbinding de straten van de stad slechts af en toe bereikte.
Ik hield me in leven met spullen uit de verschillende supermarkten en dailies die Manhattan rijk was. Vlees en fruit waren al lang bedorven maar de enorme hoeveelheid conserven, koeken en andere niet van koeling afhankelijke producten dreigden voorlopig niet op te raken. Ook gebruikte ik de flessen water om me mee te wassen. Zelfs als er niemand is om je te ruiken wil je toch een bepaald niveau van waardigheid bewaren. En ik had berekend dat ik in mijn eentje nog wel maanden zo niet jaren voort kon met de gallons water die ik tot mijn beschikking had. Slapen en schuilen deed ik nog steeds in mijn eigen flatje, maar voor de rest was de hele stad mijn ‘playground’.
Met name in de beginperiode van mijn alleen-op- de-wereld- zijn genoot ik nog wel eens enorm van de vrijheid die dit gaf. Plassen deed ik af en toe midden op straat, of staand voor een etalageruit terwijl ik mijn weerspiegeling bewonderde, just for the fun of it. Je kinks raak je ook na de Apocalyps niet zomaar kwijt. Ook masturbeerde ik soms midden op een voorheen druk kruispunt. Dan trok ik al mijn kleren uit en ging ik wijdbeens onder de gedoofde verkeerslichten liggen. Mijn vingers draaiden als een razende om mijn clit totdat ik schokkend op het warme asfalt klaar kwam. Of ik ging op een bankje zitten op het voorplein van een grote wolkenkrabber waar voorheen duizenden mensen dagelijks braaf hun werk zaten te doen, schoof mijn rokje omhoog, spreidde mijn benen en liet in een vloeiende beweging mijn favoriete vibrator naar binnen glijden. Ik bewerkte dan net zo lang mijn g-plek, terwijl ik me voorstelde dat er achter al die blinde ruiten echt mensen naar me zaten te kijken – sommigen geschokt, sommigen intens opgewonden spelend met zichzelf – totdat ik een plas van mijn geile vocht op de bank achterliet. Dit plezier gunde ik mezelf in een periode van een paar dagen meerdere keren, totdat de accu leeg was en ik hem niet meer kon opladen.
Ik was blij dat ik nog papieren boeken, schriften en pennen bewaard had uit mijn jeugd en bracht een groot deel van mijn tijd door met schrijven en tekenen. Toch was de verveling en het gemis van mensen om me heen dodelijk en dreef het naarmate de dagen verstreken tot wanhoop. Ik had me er inmiddels vrijwel bij neergelegd dat ik kennelijk de laatste op de wereld was en vroeg me bij vlagen af of ik er niet ook een einde aan moest maken.
Mijmerend over dit soort zaken liep ik een oktoberochtend door een deel van Manhattan waar ik al een paar weken niet meer geweest was. Mijn voetstappen echoden tegen de muren van de gebouwen. Af en toe kwam ik een poes tegen die me vragend aan keek. Katten leken, naast mijzelf, de enige stadse dieren die immuun waren voor pest 3.0. De bladeren aan de bomen waren al aan het verkleuren en ik wist dat er een tijd zou komen dat mijn woning zonder verwarming niet meer voldoende beschutting zou bieden. Dan zou het op vuur stoken aank…. Mijn hersens probeerden te verwerken wat ik een meter of honderd voor me op straat zag naderen. Een mensvorm. Een iemand. Een levende?
Enkele tientallen meters van elkaar bleven we even staan, alsof we allebei een geest zagen. Langzaam stap voor stap naderden we elkaar. Het was een mens, een man. Zo te zien zat alles er nog op en aan. Zijn haar was wat stoffig en warrig en zijn gezicht had al weken geen scheerapparaat gezien, maar er brandde een vuur in zijn ogen dat hoop gaf. Misschien was hij een zakenman geweest op Wall Street, misschien een stratenmaker, misschien een priester. Maar in dit nieuwe leven deed dat er niet meer toe.
Er verscheen een aarzelende glimlach op zijn gezicht en ik kon niet anders dan die beantwoorden. We liepen nog steeds voorzichtig op elkaar af. Eerst langzaam maar naarmate we elkaar naderden steeds sneller, als in een overdreven romantische film van jaren terug. Ik voelde een vreemd soort geluk over me heen komen. Ik was hier niet alleen. Hij belichaamde overleving. En hoop.
Nu zag ik hem goed. Hij was lang, sterk, iets ouder dan ik waarschijnlijk. De lijnen in zijn gezicht verraadden de vertwijfeling die ook hij deze laatste weken moest hebben gevoeld. Alsof we allebei het spreken waren verleerd in deze periode van alleen zijn, zeiden we niets. We stonden tegenover elkaar en keken elkaar aan. Hij was zo dichtbij dat ik zijn lichaamswarmte op mijn huid voelde. Een paar seconden gebeurde er niets. Toen vielen we elkaar in de armen. Mijn lippen zochten de zijne, met een verlangen dat ik nog nooit op zo’n manier gevoeld had. Ik hunkerde naar aanraking. Alsof ik door het voelen van een levend, kloppend lichaam, mijn eigen bestaan wilde bevestigen.
In een straat, waar we normaal honderden bekijks hadden gehad, drukte hij me tegen een muur aan, om ons allebei wat houvast te geven. Ik voelde hoe hij al keihard was van opwinding. Een fractie van een seconde vroeg mijn pre-apocalyptische ik zich af hoe het kon dat twee volslagen onbekenden… Maar die gedachte was net zo snel weer verdwenen. Ik wilde genomen worden. Ik voelde me als een wild dier. Ik snoof zijn geur op. Mijn tong likte zijn lippen terwijl ik voelde hoe zijn hand mij tussen mijn benen vastgreep. Hij kreunde toen hij voelde hoe nat ik al was, zakte op zijn knieën, rukte mijn broek omlaag en begroef zijn gezicht tussen mijn lippen. Ik was nog nooit zo gelikt. Zijn tong bewerkte mijn clit alsof hij al die weken in eenzaamheid naar niets anders verlangd had. Hij at me alsof hij uitgehongerd was. Af en toe liet hij zijn tong bij me naar binnen glijden om mijn vocht te drinken, daarna keerde hij weer terug naar mijn clit. De heftigheid van mijn eigen orgasme overweldigde me compleet. Plotseling stroomden tranen over mijn wangen. Hij kwam overeind en ving me tussen de muur en zijn lichaam. Ik herkende in zijn ogen een waas van geilheid en wilde niets liever dan genomen worden, mijn hele lichaam aan hem geven. Mijn hand bevrijdde zijn pik. Hij ging iets door z’n knieën en stootte in een keer naar binnen. Normaal zou ik hem nog uitgebreid afgezogen hebben, maar dit was niet de tijd en plek. De nood was te hoog. Ik was zo warm en vochtig en uitnodigend als ik maar zijn kon. Ik had me niet gerealiseerd hoe ik hier naar verlangd had, om zo gevuld te worden.
De straten van de stad waren doodstil. Alleen onze hijgende ademhaling vulde de lucht om ons heen. Ik voelde zijn pik in mij nog harder en groter worden en wist dat hij dit niet lang ging volhouden. Onze ogen vonden elkaar weer en mijn blik moedigde hem aan: kom dan, ik wil dat je je zaad diep in me spuit. Ik had niet door dat mijn eigen orgasme al zo dichtbij was, maar toen hij zijn duim op mijn clit drukte en schokkend zijn zaad tegen mijn baarmoedermond spoot, golfde het genot ook door mijn eigen lijf.
Minuten lang stonden we daar zwijgend in elkaars armen, alsof we door elkaar los te laten er achter zouden komen dat dit slechts een droom was. Uiteindelijk zei ik hees: “Aurora.” Ik had mijn stem al weken amper gebruikt. ”Ik ben Aurora.” Hij deed een stap achteruit, maar bleef mijn handen vasthouden. Met een glimlach fluisterde hij: “Dageraad. Een
nieuwe dageraad.”; En inderdaad, met zijn zaad diep in mijn schoot, was daar opeens,
helemaal onverwacht, de hoop op een nieuw begin.
Dit verhaal is ingestuurd door Aurora voor NBRplaza’s Erotica Fest #11: post-apocalyptische erotiek.
- Gedraag je als een gentleman tijdens webcamsex - 19 november 2024
- Mijn vriendin wil BDSM proberen, wat nu? - 6 september 2024
- Robijnrood – voor NBRplaza’s EroticaFest - 11 maart 2024
Dageraad – Gastblog door Aurora voor Erotica Fest #11 https://t.co/bYHgk06Oev https://t.co/wWSwynvBI6